De hoogte van de partneralimentatie is afhankelijk van twee aspecten: behoefte en draagkracht. De behoefte betreft uiteraard betrekking op de alimentatiegerechtigde(vaak de vrouw) en draagkracht op de alimentatieplichtige. Anders gezegd: de alimentatieverplichting hangt namelijk enerzijds af van de behoefte bij degene die de alimentatie nodig heeft en anderzijds van de draagkracht bij degene die de alimentatie moet betalen. Let op: niet financiële factoren kunnen ook een rol spelen(zie hierna).
Er bestaan een wijze om de partneralimentatie te berekenend, namelijk volgens de zgn. Trema-alimentatienormen. Deze zijn bedacht dat een werkgroep waarvan de leden zijn aangesloten bij de Vfas-advocaat-scheidingsbemiddelaars. Ons kantoor is inmiddels 15 jaar lid van deze specialistenvereniging. Voor het vaststellen van de behoefte van de partner die alimentatie eist is het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk bepalend. Ook wordt er door de rechter gekeken naar het inkomsten- en uitgavenpatroon tijdens de laatste jaren van het huwelijk. Dit betekent bijvoorbeeld dat iemand die in relatief grote welvaart leefde tijdens het huwelijk (omdat de partner bijvoorbeeld een hoog inkomen had), in absolute zin, meer alimentatie kan eisen dan iemand die tijdens het huwelijk op bijstandsniveau leefde.
Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde, ook die uit vermogen, verminderen de behoefte aan een bijdrage. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan. Indien de onderhoudsgerechtigde geen inkomsten heeft, dient derhalve rekening te worden gehouden met het vermogen van de onderhoudsgerechtigde om inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij zijn alle omstandigheden van belang, waaronder de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen. Verwijtbaar, niet voor herstel vatbaar inkomensverlies van de onderhoudsgerechtigde kan buiten beschouwing worden gelaten, onder vergelijkbare voorwaarden als die van toepassing zijn bij de vaststelling van de draagkracht.
In geval sprake is van vermogen, kan het onder omstandigheden redelijk zijn te verlangen op dit vermogen in te teren. Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samenleven als ware men gehuwd’ of ‘als ware men geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken. De behoefte van de onderhoudsgerechtigde kan mede omvatten de premie voor een voorziening na overlijden van de onderhoudsplichtige (artikel 1:157 lid 2 BW). Een recht op huurtoeslag is van aanvullende aard en dient bij het bepalen van de behoefte geen rol te spelen. Kosten voor rechtsbijstand kunnen de behoefte beïnvloeden als daarvoor een schuld is aangegaan.
Technische Berekening van alimentatie
Aan de hand van het rekenmodel voor de bepaling van het zogenaamde “draagkrachtloos inkomen” dat als losse bijlage bij dit rapport hoort, kan men tevens de minimumbehoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen. Tot die minimumbehoefte zijn dan de strikt noodzakelijke lasten te rekenen, net zoals bij de onderhoudsplichtige: de bijstandsnorm voor de kosten van levensonderhoud, een redelijke woonlast, de premie zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) en andere noodzakelijke lasten. Lasten die meer tot de luxe uitgaven zijn te rekenen die men tijdens het huwelijk gewend was – voor zover die in de gegeven situatie redelijk zijn en dan deel uitmaken van de totale behoefte – zoals een auto, kan men, net als bij de onderhoudsplichtige, beter niet tot deze minimumbehoefte rekenen. Deze uitgaven dienen te worden bestreden uit de zogenaamde ‘vrije’ ruimte die resteert na aftrek van het zgn. “ draagkrachtloos inkomen”. Dit betekent dat de ‘vrije’ ruimte zodanig moet zijn dat daarmee de extra lasten, dat wil zeggen het deel van de behoefte dat uitstijgt boven de minimum behoefte, kunnen worden betaald
De bepaling van de behoefte aan partneralimentatie is maatwerk. Voor het bepalen van de netto behoefte is echter ook een vuistregel beschikbaar, indien vaststelling van de behoefte door middel daarvan tussen partijen niet in geschil is. De vuistregel sluit aan bij het netto te besteden gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan, verminderd met het eigen aandeel kosten kinderen. Dit bedrag wordt geacht beschikbaar te zijn geweest voor het levensonderhoud van beide partijen. De behoefte kan derhalve gelijkgesteld worden aan 60% van het netto gezinsinkomen. Dit is de zogenaamde Hof-norm(zie hierna). Het netto gezinsinkomen wordt daarbij gevormd door de daadwerkelijke inkomsten (uit arbeid, uitkering en/of vermogen), verminderd met de op dit inkomen drukkende belastingen en netto uitgaven inkomensvoorzieningen, en kan volgens de thans geldende alimentatienormen worden bepaald met behulp van de bruto of netto methode. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigenwoningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente) en de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
Behoefte alimentatiegerechtigde. Hoe bepalen ?
De reeds genoemde. Hof-norm houdt in dat naar het gemiddelde inkomen van echtgenoten samen in de laatste drie jaar van het huwelijk wordt gekeken om de behoefte aan partneralimentatie te berekenen. Die behoefte is dan 60 % van het gezamenlijk netto gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen. Vervolgens wordt gekeken voor welk deel de vrouw zelf al in haar behoefte kan voorzien door eigen inkomen. Voor het overige kan zij dan om partneralimentatie verzoeken. Vaak wordt de alimentatie lager omdat de alimentatiebetaler niet de draagkracht heeft om geheel in die behoefte te voorzien.
De Hoge Raad heeft in een uitspraak uit 2010 duidelijk aangegeven dat de Hof-norm niet altijd als uitgangspunt moet worden genomen. In de uitspraak staat het zo: “Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (HR 19 december 2003, nr. R03/040, LJN AM2379, NJ 2004, 140). Door 60% van het vroegere netto gezinsinkomen als (enige) maatstaf te hanteren, heeft het hof miskend dat de behoefte aan alimentatie in redelijkheid moet worden bepaald met inachtneming van alle door partijen aangevoerde relevante omstandigheden als voormeld.” (vindplaats: ECLI:NL:HR:2010:BM7050).
Op het moment dat u of uw ex-partner onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te kunnen voorzien en hij deze inkomsten in redelijkheid ook niet kan verwerven, zal de rechter beoordelen of u en hoeveel alimentatie er moet worden betaald. De rechter zal bij de vraag of iemand wel of niet in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien niet alleen maar naar het inkomen van de partij de alimentatie verzoekt kijken. De rechter zal namelijk ook aanknopen bij de welstand van partijen tijdens het huwelijk.
Een voorbeeld. De vrouw verdient 3.000 euro per maand tijdens het huwelijk, de man verdient 7.000 euro per maand tijdens het huwelijk. De vrouw kan in haar levensonderhoud voorzien, maar zal toch behoefte kunnen hebben aan een alimentatiebedrag, omdat zij er in welstand op achteruit gaat als zij van haar inkomen van 3.000 euro per maand moet rondkomen.
Om de hoogte van de partneralimentatie vast te stellen, doorloopt de rechter de volgende stappen:
- Wat was het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk?
- De partner die behoefte heeft aan alimentatie heeft in principe recht op 60% van het netto gezinsinkomen zoals dat gold tijdens het huwelijk(zgn Hof-norm). Er wordt dus gekeken naar de financiële welstand van partijen tijdens het huwelijk. Aangezien leven in gezinsverband goedkoper is dan als alleenstaande, neemt de rechter aan dat 60% van het netto gezinsinkomen voldoende is om op hetzelfde welstandniveau te blijven. Dit betekent niet dat de partij die alimentatie moet voldoen, uiteindelijk slechts 40% van het netto gezinsinkomen te besteden heeft na de echtscheiding. Bij de volgens stap zal de rechter moeten vaststellen in hoeverre de partij die alimentatie moet betalen ook daadwerkelijk in staat is om aan deze norm te voldoen.
- Kan de betalende partner deze norm ook daadwerkelijk betalen? Het gaat bij het beantwoorden van deze vraag om de zogenaamde draagkracht van de alimentatieplichtige.
Voorbeeld
Arthur en Wendy zijn gescheiden. Het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk van Arthur 1.800 euro per maand. Wendy wil alimentatie van Arthur. Volgens de hoofdregel zou Wendy in elk geval over een bedrag van 1.080 euro (60% van 1.800 euro) netto per maand moeten beschikken. Wendy werkt parttime en verdient 700 euro netto per maand. De alimentatiebehoefte van Wendy is dan 380 euro netto per maand. Op het moment dat de rechter de behoefte van Wendy (380 euro netto per maand) gaat de rechter kijken of dit bedrag ook daadwerkelijk door Arthur betaald moet worden. In elk geval hoeft Arthur Pieter nooit meer te betalen dan de behoeft die voor Wendy Manon is vastgesteld. Wel is het mogelijk dat het inkomen van Arthur (onder aftrek van bepaalde kosten) zo laag is, dat Arthur niet in staat moet worden geacht om 380 euro netto per maand te betalen. De rechter zal de alimentatie in dat geval op een lager bedrag vaststellen, ook al is de financiële behoefte van Wendy hoger.
Draagkracht
Van degene die de alimentatie moet betalen (in de praktijk is dit vaak de man), wordt beoordeeld wat zijn draagkracht is. Voor het bereken van deze draagkracht wordt in eerste instantie gekeken naar het inkomen van de alimentatieplichtige. Maar op dit inkomen mogen bepaalde kosten in mindering worden gebracht, denk aan woonlasten en ziektekosten.
Om ervoor te zorgen dat het berekenen van de draagkracht bij alle rechtbanken in Nederland op dezelfde manier plaatsvindt, is er een landelijke richtlijn gemaakt. Deze richtlijn is bekend onder de naam: de tremanormen.
In de Tremanormen staat vermeld naar welke inkomsten en kosten moet worden gekeken bij het bepalen van de draagkracht van de partner die de alimentatie moet gaan betalen. Niet alle lasten worden automatisch in mindering op de draagkracht gebracht.
Voorbeeld
Theo alimentatie betalen aan zijn ex-echtgenote. Na het huwelijk is Theo een persoonlijke lening aangegaan voor het aanschaffen van een oldtimer. Deze rentelasten worden door de rechter niet in mindering gebracht op de draagkracht van Theo. Zouden Theo en zijn vrouw tijdens het huwelijk bijvoorbeeld een doorlopend krediet zijn aangegaan, dan komt de aflossing en rente hiervan wel in mindering op de draagkracht van Theo.
Het berekenen van de behoefte, draagkracht en de juiste alimentatie is vrij ingewikkeld. U kunt hiervoor het beste contact opnemen met een in echtscheidingen gespecialiseerde advocaat. Hij of zij kan u precies vertellen met welke inkomsten en uitgaven in uw specifieke geval rekening gehouden zal worden.
Relevante (financiële) omstandigheden
Voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage dient zoals al gezegd rekening te worden gehouden met alle relevante (financiële) omstandigheden, waaronder de hoogte van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Want dat kan een aanwijzing zijn voor de mate van welstand waarin partijen hebben geleefd. De toekomstige situatie van de alimentatiegerechtigde is ook belangrijk. Bestaat de mogelijkheid om meer uren te werken en/of hoe waarschijnlijk is dat ? De te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde spelen daarbij ook een rol. Hoe hoog zal te verwachten huur zijn ? Deze voorgaande aspecten gelden uiteraard ook voor de alimentatieplichtige.
Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien dan wel redelijkerwijs niet kan voorzien. Ingeval de onderhoudsgerechtigde 58 jaar is en nauwelijks werkervaring heeft dan kan niet verwacht worden dat zij nog een inkomen kan verwerven. Het betreft dan de zogenaamde verdiencapaciteit. Over dit belangrijke aspect wordt hierna wordt een goed voorbeeld uit de rechtspraak aangehaald(Rechtbank Overijssel 21 mei 2015). Hieronder wordt deze uitspraak besproken.
Verdiencapaciteit onderhoudsgerechtigde
Voor het bepalen van de behoeftigheid wordt rekening gehouden met de eigen (redelijkerwijs te verwerven) inkomsten van de onderhoudsgerechtigde. De man heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Volgens de man gaat de rechtbank, die in de bestreden beschikking geen verdiencapaciteit heeft toegekend, er ten onrechte aan voorbij dat de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond op welke wijze zij inspanningen heeft verricht om vervangende inkomsten te genereren. Daarbij merkt de man op dat de vrouw mede door haar ruime arbeidservaring geen economisch nadeel heeft ondervonden van het huwelijk en stelt hij voorts dat de vrouw over een aanzienlijk vermogen beschikt in de vorm van spaargeld en betalingen van de man aan haar, naast de voorlopige alimentatievoorziening ter grootte van € 1.900,- per maand.
De vrouw meent dat aan haar op dit moment geen verdiencapaciteit aan haar kan worden toegekend. In haar verweerschrift en ter zitting heeft de vrouw in dit verband haar arbeidsmogelijkheden en -onmogelijkheden toegelicht. De vrouw betwist dan ook dat zij geen economisch nadeel heeft ondervonden door het huwelijk. Daarbij stelt de vrouw dat zij als gevolg van de scheiding en de oorzaken daarvan, alsmede door de gewijzigde regelgeving in haar branche en de conjunctuur, tijd nodig heeft om weer inkomen voor zichzelf te genereren.
Het Gerechtshof kan de man deels volgen in zijn betoog dat aan de vrouw een zekere verdiencapaciteit moet worden toegekend. Hiervoor is mede redengevend dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat is betaalde werkzaamheden te verrichten. Er kan worden aangenomen dat zij in de afgelopen periode niet heeft gesolliciteerd. Zij heeft er bewust voor gekozen uitsluitend in haar eigen branche naar werk uit te kijken. Evenwel is het hof van oordeel dat de vrouw enige tijd moet worden gegund haar verdiencapaciteit te effectueren. Alles afwegende, waaronder mede de leeftijd van de vrouw, haar opleidingsniveau (waaronder VWO, deels kunstacademie en universitair kunstgeschiedenis, NIMA A en diverse cursussen coaching) en werkervaring (waaronder accountmanager grafische industrie en op het gebied van coaching), vindt het hof het redelijk om met ingang van 15 oktober 2015, zijnde een jaar na ontbinding van het huwelijk en ruim drie jaar na het feitelijk uiteengaan van partijen, aan de vrouw een verdiencapaciteit toe te kennen van € 1.000,- netto per maand. De vrouw heeft daarmee naar het oordeel van het hof voldoende tijd en gelegenheid om op die verdiencapaciteit uit te komen, rekening houdend met de huidige conjunctuur en gewijzigde regelgeving in de branche waarin zij werkzaam was, en om de oorzaken en gevolgen van de echtscheiding te verwerken. Overigens wordt van de vrouw ook verwacht dat zij zich zo nodig op andere betaalde arbeid oriënteert dan haar werkzaamheden als zelfstandige op het gebied van coaching.
In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor hem of haar passende wijze in het eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. Het hof kan zich in dit verband vinden in de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking die erop neerkomen dat de vrouw naar verwachting binnen een termijn van vijf jaren te rekenen vanaf 15 oktober 2014 in eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien en het daarom, mede gelet op de beperkte duur van het huwelijk, net iets meer dan vijf jaren, en de omstandigheid dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, redelijk is de alimentatieverplichting te limiteren tot een duur van vijf jaren.
Eindconclusie. Aangezien voor het overige geen redenen voor matiging dan wel limitering van de partneralimentatie zijn gebleken zal heeft het Gerechtshof de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie bepalen op € 854,- bruto per maand met ingang van 15 oktober 2014 en de duur van die alimentatieverplichting limiteren tot vijf jaren.
Alimentatieduur, wijziging en indexering
De alimentatieverplichting bestaat in principe voor de duur van 12 jaar. De termijn gaat lopen op het moment dat uw huwelijk is ontbonden. Uw huwelijk is ontbonden op het moment dat de uitspraak van de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij huwelijken die korter dan 5 jaar hebben geduurd en waaruit geen kinderen zijn voorgekomen, is de duur van de alimentatie net zo lang is als de duur van het huwelijk.
De financiële verplichting om voor kinderen te zorgen loopt in ieder geval tot dat een kind 18 jaar oud is. Tot die leeftijd moet de alimentatie aan de verzorgende ouder worden betaald.
Duur partneralimentatie
Om te bepalen hoe lang de partneralimentatie betaald moet worden, is het belangrijk wanneer de scheiding is uitgesproken:
- Is dit voor 1 juli 1994, dan geldt er geen wettelijke termijn.
- Is dit ná 1 juli 1994, dan is de maximale periode voor partneralimentatie twaalf jaar. Dit geldt voor zowel alimentatie die in onderling overleg is bepaald als voor alimentatie die de rechter heeft vastgesteld. In beide gevallen kunt u verlenging aanvragen via de rechter.
- Heeft het huwelijk korter dan vijf jaar geduurd en heeft u geen kinderen? Dan is de duur van de alimentatie maximaal gelijk aan de duur van het huwelijk.
Op dit moment duurt de verplichting tot het betalen van partneralimentatie 12 jaar, tenzij het huwelijk korter duurde dan 5 jaar en er geen kinderen zijn geboren. In dat geval is de alimentatieverplichting gelijk aan de duur van het huwelijk.
In theorie zou uit een huwelijk dat twee jaar heeft geduurd en waaruit kinderen zijn geboren, een alimentatieverplichting van twaalf jaar kunnen ontstaan.
In de politiek is men al geruime tijd bezig met een wijziging van de partneralimentatie. Men wil dat deze korter van duur wordt, maar ook eerlijker en simpeler qua vaststelling. Bij vaststelling van partneralimentatie moet meer rekening worden gehouden met de zorgverdeling voor de kinderen, de al dan niet langdurige afwezigheid van de arbeidsmarkt en een prikkel om weer op eigen benen te staan
Het voorstel zoals dat er nu ligt ziet er als volgt uit:
- huwelijken met een duur van 0 tot 3 jaar, geen kinderen: geen alimentatieverplichting;
- huwelijken langer dan 3 jaar, geen kinderen: een alimentatieverplichting voor de duur van de helft van het huwelijk met een maximum van 5 jaar;
- huwelijken met kinderen: een alimentatieverplichting totdat het kind 12 jaar is en de zorg onevenredig is verdeeld of de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar;
- huwelijken langer dan 15 jaar: een alimentatieverplichting voor de duur van de helft van het huwelijk met een maximum van 10 jaar indien de ontvangende partner gedurende het huwelijk niet aan het arbeidsproces heeft deelgenomen.
Partneralimentatie moet volgens dit voorstel worden gezien als compensatie voor het gedurende het huwelijk ontstane verlies aan verdiencapaciteit en niet meer als uitvloeisel van de lotsverbondenheid. De bedoeling is om de ontvanger van de alimentatie te stimuleren gaandeweg aan het arbeidsproces deel te gaan nemen of het aantal werkuren op te voeren. Daarnaast wordt rekening gehouden met de leeftijd van de eventueel aanwezige kinderen, nu de zorg voor hen over het algemeen afneemt naarmate zij ouder worden.
Wijziging alimentatie
ls één van partijen van mening is er sprake is een wijziging die van invloed is op de behoefte of de draagkracht van de ander, kan een wijzigingsverzoek bij de rechtbank worden ingediend. Een verzoek tot wijziging van de alimentatie kan dus zowel door de alimentatiegerechtigde als de alimentatieplichtige worden gedaan.
Hierbij kan gedacht worden aan de volgende wijzigingen:
- een van beiden is meer of minder gaan verdienen;
- een verandering in de gezinssamenstelling.
Het is mogelijk om wijziging van partneralimentatie uit te sluiten door een niet-wijzigingsbeding overeen te komen.
Er zijn slechts twee uitzonderingen waarbij het beding van niet-wijziging door de rechter als ongeldig kan worden verklaard:
- wanneer de omstandigheden dermate veranderd zijn dat het onredelijk is als de andere partij aan het beding wordt gehouden;
- als achteraf blijkt dat het beding is overeengekomen terwijl er bij één of beide partners duidelijk onvoldoende inzicht in hun behoefte en draagkracht bestond
Aan beide uitzonderingen zal niet snel worden voldaan. Laat u gezien de mogelijk vergaande gevolgen van een dergelijk beding goed adviseren over de consequenties daarvan alvorens u een niet-wijzigingsbeding overeen komt en laat de afspraken die u hierover maakt goed vast leggen in een convenant, zodat u beiden weet waar u aan toe bent en wat de afspraken zijn.
Indexering
Net als inkomens, wordt ook alimentatie ieder jaar geïndexeerd. Het indexeringspercentage wordt vastgesteld door de Minister van Justitie. Hij houdt daarbij rekening met de stijging van de lonen in het bedrijfsleven en de overheid. Ieder jaar wordt rond eind november het indexeringspercentage voor het volgende jaar vastgesteld.
Als er geen indexering over het alimentatiebedrag betaald wordt, kan degene die alimentatie ontvangt maximaal voor 5 jaar terug alsnog aanspraak maken op toepassing van indexering. Aangezien indexering een wettelijk vastgesteld recht is hoeft dit niet door de rechter te zijn vastgesteld om hier aanspraak op te kunnen maken.
Alimentatie wordt in beginsel geïndexeerd vanaf het eerste jaar volgend op het jaar waarin de alimentatie is vastgesteld. Als alimentatie in 2016 wordt vastgesteld, zal deze dus per 1 januari 2017 verhoogd moeten worden met het alsdan geldende indexeringspercentage. Het is mogelijk om hier andere afspraken over te maken, hetgeen vaak gebeurd als alimentatie tegen het eind van een jaar wordt vastgesteld. In dat geval gaat de indexeringsverplichting vaak pas een jaar later in.